Afscheid
De draaiende motor zoemde zachtjes op de achtergrond. Half omgedraaid in de autostoelen keken ze elkaar in de ogen. Twee mensen die straalden. Zijn warme hand lag om haar gezicht en met zijn duim aaide hij haar wang.
‘Je bent zo mooi.’ Hoe vaak ze het ook gehoord had de afgelopen dagen, het bleef een feest het hem te horen zeggen. Elke keer gebruikte hij andere liefkozende naampjes voor haar, de een nog zoeter dan de andere. Ze lachte haar mooiste lach naar hem.
‘Ik moet echt zo gaan.’ Na nog een lange warme kus lieten ze elkaar los.
‘Je zult hem nooit meer zien!’ De stem in haar hoofd dreunde nog even na en de woorden klauwden zich vast in haar lichaam. Krampachtig drong ze plots opkomende tranen terug. Waar kwam deze volstrekt belachelijke gedachte ineens vandaan? Ze keek naar zijn gezicht en zag alleen maar liefde. Ze drong alle gedachten weg en keek hem liefdevol aan.
‘Dag lief, ik spreek je gauw!’ Ze stapte uit de auto en zwaaide hem na. Langzaam reed hij de straat uit.
Eenmaal veilig binnen in haar vertrouwde omgeving dacht ze na over die rare gedachte die ineens naar boven was gekomen. Het sloeg echt nergens op. Ze dacht terug aan de afgelopen dagen die ze met elkaar hadden doorgebracht. Het was een fantastische tijd geweest. Hij kon niet van haar afblijven en hield haar steeds dicht tegen zich aan. Alles was fijn aan hem zoals het ook hoorde als je verliefd was. Ze hadden veel gelachen en heel veel gepraat. Een paar keer waren ze lekker uit eten geweest. Bij elke gelegenheid liet hij de stoelen zo plaatsen dat ze dichtbij elkaar konden zitten en elkaars handen konden vasthouden. Ook voerde hij haar steeds lekkere hapjes. Een paar keer hadden ze leuke tochtjes ondernomen en genoten van het uitzicht en elkaar. Tussen de hartstochtelijke vrijpartijen in hadden ze toekomstplannen gemaakt. Hij was zo teder geweest, als ze eraan terug dacht kreeg ze het weer warm. Samen zouden ze een nieuw leven beginnen, ze kon niet wachten.
Nu, jaren later dacht ze nog weleens terug aan die rare gedachte toen bij het afscheid. Dat bewuste moment kon ze elk ogenblik naar boven halen. Het leek wel geëtst op haar geheugenschijf, voor altijd ingebrand. Ze hadden elkaar inderdaad nooit meer gezien.
Een dramatische gebeurtenis vlak na hun samenzijn maakte een eind aan hun toekomstplannen. Nog lang heeft ze zich afgevraagd hoe het geweest zou zijn, dat heerlijke leven dat hij enthousiast uitgetekend had voor haar. Samen met haar grote liefde. Die rare gedachte bij het afscheid bleek toch de waarheid te zijn geweest. In haar wanhoop en verdriet had ze het vele malen herbeleefd. Was het angst om het grote geluk te verliezen waardoor die gedachte even omhoogkwam? Dat het daadwerkelijk daarna ook gebeurde kon toeval zijn. Of lagen de gebeurtenissen in de nabije toekomst al vast en had ze daar heel even een glimp van mogen opvangen? Ze zou het waarschijnlijk nooit te weten komen en uiteindelijk had ze beseft dat ze er beter aan deed het los te laten.
Soms knaagde het gemis aan de randjes van haar bestaan. Ze had geaccepteerd dat dat erbij hoorde. Ze hoopte dat ze ooit samen een tweede kans zouden krijgen. Misschien in een volgend leven? Of zou het universum zoveel liefde samen niet aan kunnen?
Morgen wordt alles beter
Amira verschoof haar voeten een beetje voor zover dat kon in de kleine ruimte waar ze zat. Het liefst zou ze opstaan en even heen en weer lopen. Kadeem had gezegd dat ze hier moest blijven zitten en stil zijn. Voor zover ze zich kon herinneren had haar broer altijd goed voor haar gezorgd en ze was hem gewend te gehoorzamen. Ze huiverde een beetje van de kou en waarschijnlijk ook van de honger. Hopelijk had Kareem wat eten kunnen vinden en zou hij gauw terug zijn. Ze moest toch ingedommeld zijn want plots schrok ze wakker van iets wat leek op gestommel buiten. Even later verscheen het vertrouwde gezicht van Kareem.
'Kijk eens, ik heb wat vijgen kunnen vinden' zei Kareem 'eet maar op.'
'En jij dan?' vroeg Amira.
'Ik heb onderweg hiernaartoe al wat gegeten.' loog Kareem. Hij besloot zijn rommelende maag te negeren.
Nadat Amira weer in slaap was gesukkeld dwaalden zijn gedachten terug naar de afgelopen uren die hij doorgebracht had in het centrum van de stad. Hij was geschrokken van de hoeveelheid verschillende gewapende bendes die hij tegen was gekomen. Het leken er steeds meer te worden. Naast legeruniformen zag hij ook rebellen. Een keer kwam hij bijna midden in een gevecht van twee rivaliserende bendes terecht. Ze schoten op alles wat bewoog, het stonk er verschrikkelijk, de penetrante ammoniakgeur deed zeer in zijn neus. De dichte kruitdampen lieten hem hoesten. Geschrokken had hij zich steeds verder uit het centrum teruggetrokken met als resultaat dat hij alleen wat vijgen had weten te bemachtigen.
De puinhoop in het inmiddels onbestuurbare land was kolossaal en allerlei ongure groeperingen werden gevormd, die allemaal vonden dat ze recht hadden op de macht. Kareem begreep dat het oorlogsgeweld zich steeds meer zou uitbreiden en dat ze verder weg moesten vluchten. Hij besloot dat ze de stad de volgende morgen zouden verlaten. In alle vroegte waren ze voorzichtig uit hun schuilplaats gekropen en op weg gegaan naar het grote onbekende. Kareem had bedacht om richting de grens te lopen in de hoop het veiligere buurland te bereiken. Hij maakte zich zorgen om zijn zus, ze was nog zo klein en ze moesten nog heel ver. Heel even flitste er een herinnering van een moment van geluk in zijn gedachten. Zijn ouders waren er nog en ze zaten gevieren te eten in de tuin. Hij rook de mix van geuren van het eten en de bloemen, de hond blafte en hij hoorde bijna de lach van zijn moeder weerklinken. Snel stopte hij de herinnering weer ver weg en veegde bruusk een traan van zijn wang.
'Kareem, mijn voeten doen zo zeer.' Opgeschrikt uit zijn gedachten keek hij naar zijn zusje, inmiddels blootsvoets en met gescheurde kleding. Zijn hart bloedde toen hij zag hoe ze in vol vertrouwen naar hem op keek. Na de plotseling dood van zijn ouders had hij voor Amira gezorgd. Zijn ouders waren onderweg naar huis toen ze werden getroffen door scherpschutters, het was niemand duidelijk geworden door welke partij ze waren neergeschoten. Nog een tijd waren ze in het ouderlijke huis gebleven met zijn tweeën. Toen steeds meer gewapende bendes in de buurt verschenen had Kareem niet langer de moed gehad daar te blijven. Hun zwerftocht was begonnen.
'Ga hier maar even zitten' zei Kareem 'dan kijk ik even naar je voeten.' Gelukkig bleken haar voetzolen niet kapot maar je zag wel indrukken van de harde steentjes waar ze over had gelopen. Ze was waarschijnlijk eerder moe dan dat ze echt pijn had realiseerde Kareem. 'Kom dame, je mag een poosje op mijn rug mee. Dan kunnen je voeten een beetje uitrusten.' Gelukzalig sloot Amira haar armen om de nek van haar grote broer. Langzamer door het extra gewicht op zijn rug liep Kareem de stad uit op weg naar de grens. Hij vermoedde dat het nog wel een paar dagen lopen was maar hij wist niet wat hij anders moest doen. Ze liepen tussen de, in de steek gelaten, velden van de boeren tot ze het meer bergachtige terrein bereikten. Na de eerste berg beklommen te hebben zag Kareem wat mensen voor zich lopen. Voorzichtig bestudeerde hij hen, waarschijnlijk een vader en een moeder met drie kinderen waarvan een nog op de heup van de moeder zat. De vader liep te zeulen met wat tassen. Zo te zien dus ook vluchtelingen. Dat is gunstig, dacht Kareem. Met meer zijn we sterker. Hij besloot iets harder te lopen zodat hij wat dichterbij kon komen.
Na de volgende bocht stokte zijn adem even. Zijn ogen werden groter. Hij liet Amira van zijn rug zakken. Het was ongelofelijk wat hij zag, een hele sliert van wel kilometerslang, mensen die allemaal richting de grens liepen. Er liepen mensen die ezels bij zich hadden, volgestouwd met spullen. Heel veel kinderen zag hij. Maar ook een kar die werd voortgetrokken en geduwd waar, naast alle huisraad ook wat oude mensen op zaten. Eindelijk voelde hij zich iets minder alleen. Nu kon hij hulp vragen. Misschien mocht Amira af en toe een stukje meerijden op de kar. Kareem stak zijn hand uit, vol vertrouwen legde Amira haar hand in die van haar broer.
Hij zei: 'Kom Amira, dit is de weg die we moeten gaan. Morgen, ja morgen wordt alles beter.'
De maagdelijke psychopaat
Terwijl ik door het bos slenter stop ik mijn handen nog wat dieper in mijn zakken. Mijn wijsvinger voelt voorzichtig aan het mes dat ik in mijn jaszak heb zitten. Het lemmet voelt heel glad aan en ik denk aan gisteren toen ik ditzelfde mes in een kadaver stak. Het gleed er zo makkelijk in, ik had wat meer weerstand verwacht. Opnieuw krijg ik een droge mond van opwinding bij de gedachte en lik mijn lippen nat met mijn tong. Het dode beest lag half op het bospad en was al aangevreten. Je kon niet eens meer zien wat het geweest was, een konijn waarschijnlijk. Voordat ik er over nagedacht had, had ik het al gedaan. Een paar maal achter elkaar het gladde lemmet er ingestoken. Er vloeide geen bloed. Ergens vond ik dat teleurstellend. Om het bloed over mijn hand te voelen lopen zal ik een levend wezen moeten doden. Deze gedachte laat me schrikken. Mijn adem gaat wat sneller, ik voel mijn hart bonzen en ik zucht een paar maal diep om te kalmeren.
Deze gevoelens heb ik altijd al gehad. Huisdieren zijn voor mij niet veilig. Schoppen, slaan, treiteren, het maakt niet uit. Doden was tot nu toe een stap te ver. Die gelegenheid is er nooit geweest. Soms had ik het gevoel of mijn moeder er van afwist, ze kon me zo strak aankijken met haar donkerbruine ogen en zei dan iets als: ‘Waarom ga je niet op een vechtsport jongen, het zal je goed doen.’ Nooit gedaan natuurlijk, naar zo’n suffe sportschool zeker. Nee, ik zwerf liever buiten rond. Vrienden heb ik niet. Die heb ik ook niet nodig, ik vermaak me toch wel. Beetje dieren pesten en kleine kinderen laten schrikken. Zo lachen als ze huilend terug naar hun ouders lopen.
De laatste tijd geeft het me toch minder een prettig gevoel dan vroeger. Het is niet meer voldoende lijkt het wel. Totdat ik gisteren ineens met mijn mes toe kon steken. Zelfs nu weer bij de gedachte, word ik er opgewonden van. Inmiddels heb ik het bospad verlaten en loop de winkelstraat in van het kleine stadje waar ik woon. Bij de supermarkt stop ik en ga tegen de muur aanhangen. Mijn vinger streelt weer zachtjes het lemmet in mijn jaszak. Niemand groet me, soms kijken mensen me even aan en draaien snel hun hoofd weer weg als ik terugkijk.
Aan de overkant van de straat loopt Rita. Mooie Rita, die twee klassen hoger zit dan ik. Ze slentert heupwiegend voorbij. Ineens staat ze stil en pakt haar rinkelende mobiel waarna ze geanimeerd een gesprek aangaat. Doordat ze midden in mijn blikveld staat kan ik haar ongegeneerd bekijken. Ik loop wat dichterbij zodat ik haar nog beter kan zien. Haar lange rode haar, grote borsten, mooie heupen waar een korte rok strak overheen getrokken is en ongelofelijk lange benen. Rita gooit met een geroutineerd gebaar haar lange haar over haar schouder waardoor ik plots zicht heb op haar nek en hals. Doordat ze praat zie ik haar hals zachtjes bewegen, mijn ogen volgen haar hals naar het kuiltje onderin. In een flits zie ik mijn mes langzaam de contouren van lange haar nek volgen en plotseling het kuiltje van haar hals doorboren. Er schiet een golf van opwinding door mij heen. Bloedheet krijg ik het, het zweet breekt me uit, ik draai me om en vlucht de straat uit.
Wauw, wat een heerlijk, overweldigend gevoel is dit. Het heftigste wat ik tot op heden heb ervaren. Voorlopig kan ik hier over fantaseren, niet alleen over het kuiltje van haar hals. Op welke plekken van haar lichaam zou ik het mes nog meer willen steken? In gedachten trek ik zachtjes sporen met mijn mes in haar huid. Ik geniet van de rillingen die het mij bezorgt, tegelijkertijd besef ik dat ik nooit meer genoegen zal nemen met dieren. Dit is zoveel beter. Met mijn ogen dicht herbeleef ik weer het moment van fantasie en besef tegelijkertijd dat deze illusie eens werkelijkheid zal worden.
Een geest uit het verleden
Esther liep langzaam door het park, genietend van de zon op haar gezicht. Ze ging het boodschappenlijstje af wat in haar hoofd zat en besloot naar welke winkel ze eerst zou gaan om zo economisch mogelijk met haar tijd om te gaan. Plotseling klonk de schelle blaf van een hond, ze schrok en ergerde zich tegelijkertijd dat ze nog steeds zo snel ergens bang van was. Van elk plotseling geluid, van een gedaante die zich ineens in haar blikveld nestelde. Het was wel minder geworden, in het begin durfde ze nauwelijks naar buiten. Ze was in contact gekomen met lotgenoten en dat had haar goed gedaan. Maar er waren mindere dagen en dan schrok ze overal van.
Ze rechtte haar rug en liep verder. Haar gedachten dwaalden af, morgen zou haar broertje jarig zijn geweest. Levi was zestien toen hij meegenomen werd. Hij had gehuild en geschreeuwd alsof hij wist dat ze elkaar niet meer zouden zien. Een traan biggelde langzaam langs haar wang. Woest veegde ze het weg. Het had geen zin, ze moest ophouden met dit soort gedachten. Het was inmiddels jaren geleden maar soms leken het maar minuten.
Esther wandelde het park uit en liep de drukke winkelstraat in. Eerst maar even naar het warenhuis dan had ze het drukste gedeelte gelijk achter de rug. Eigenlijk hield ze niet zo van veel mensen op één plek en ze was altijd blij als ze er weer uit kon lopen. Tussen vreemde mensen geperst stond ze op de roltrap naar beneden. Links van haar op de roltrap naar boven stond een man met een groene jas die onmiddellijk haar aandacht trok. Ze kon maar een stukje van zijn gezicht zien maar de manier waarop hij stond, met zijn hoofd een beetje schuin, nee dat kon toch niet....
Er liep een rilling langs haar ruggengraat, het bloed trok weg uit haar gezicht en haar hoofd begon te bonzen. Ze was bang dat ze zou flauwvallen. Gelukkig was ze net aangekomen op de benedenverdieping. Zonder er verder bij na te denken rende ze naar de andere roltrap die naar boven ging, mensen opzij duwend die in haar weg stonden en vloog naar boven. Eenmaal aangekomen keek ze alle kanten op, waar was hij gebleven? De etage waar ze zich bevond was de begane grond, de kans was groot dat hij naar buiten was gelopen. Ze rende naar buiten en keek om zich heen of ze hem zag.
Intussen maakte haar hersens overuren. Diederick Lebert, de kamp commandant die haar broertje en haar ouders had vermoord liep hier gewoon rond. Nooit zou ze dat gemene lachje van hem vergeten of hoe hij zijn hoofd altijd een beetje schuin hield. De enige reden dat zij het kamp had overleefd was omdat ze een meisje was geweest. Ze schudde haar nare herinneringen van haar af en rende naar links. Niets, ze zag hem niet. Een kreet ontsnapte aan haar mond en ze draaide om en rende naar rechts. Mensen bleven staan om naar haar te kijken, ze had niets in de gaten. Ja daar zag ze iemand met een groene jas, ze rende zo hard ze kon in zijn richting.
‘Diederick Lebert,’ schreeuwde ze de man toe, ‘blijf staan’. De man reageerde niet en liep gewoon door alsof hij er niets mee te maken had. Bijna had ze hem ingehaald, nog een kleine spurt en ze struikelde over een omhooggestoken tegel waardoor ze vol tegen de man aan viel. Beiden belandden met een smak op de grond. Esther draaide zich naar hem toe en schrok, ze keek in een vreemd gezicht dat ze nog nooit eerder had gezien. Ze hapte naar adem en viel flauw.
Een uur later, alles was weer rustig op straat. Esther en de onbekende man waren beiden meegenomen naar het ziekenhuis voor onderzoek. Verborgen in een donkere portiek in een zijstraat stond een man. Hij trok de kraag van zijn groene jas wat hoger om zich heen. Zijn hoofd hield hij een beetje schuin. Aarzelend liep hij de straat op en verdween langzaam in de verte.
Ze zal van hem zijn, alleen van hem
Onderuitgezakt hangt Peter op de bank en start de achtste politieserie van die dag op. Inmiddels heeft hij er al zoveel gezien dat hij in de eerste minuten al kan voorspellen hoe het afloopt. Het zou leuk zijn als hij de perfecte misdaad kan bedenken als bewijs hoe slim hij eigenlijk wel niet is. Zo slim dat hij uiteraard niet verdacht wordt. Halverwege de serie kan het hem niet meer boeien en hij loopt gefrustreerd door de kamer heen en weer. Zijn hart klopt snel en hij voelt zich gespannen.
Buiten slentert hij door de winkelstraat onderwijl speurend naar mooie vrouwen. Er lopen er genoeg voorbij, sommigen lijken meer te paraderen en proberen zijn ogen te vangen als hij ze voorbijloopt. Plotseling worden zijn ogen getrokken naar een lange slanke vrouw met kort donker haar die stevig doorstapt. Ze ziet er niet uit zoals zoveel van die winkelende mutsen zoals hij ze vaak geringschattend noemt. Ze draagt weinig make-up en heeft prachtige chocoladebruine ogen. In een opwelling besluit hij haar te volgen. Ze stapt bij de slager naar binnen. Hij wacht. Zijn hart maakt een sprongetje als ze weer naar buiten komt. Op een paar meters afstand achter haar kijkt hij bewonderend naar haar slanke figuur, lange benen en mooie billen in een strakke spijkerbroek. Ze slaat de hoek om en verdwijnt in een oud pand naast de bioscoop. Peter leunt tegen een lantaarnpaal en steekt een sigaret op. Hij inhaleert diep en wacht. Op de tweede verdieping gaat het licht aan. Vlak voor ze de gordijnen dicht doet kijkt ze even naar buiten en het is net of ze midden in zijn gezicht kijkt. Peter glimlacht en piekt zijn sigaret uit.
Karin wacht tot de propvolle metro stilstaat en wurmt zich naar binnen. Ze hoeft gelukkig maar twee haltes mee. Eenmaal weer op straat slaakt ze toch een zucht van opluchting dat ze weer frisse lucht kan inademen. Op haar gemak loopt ze door de winkelstraat richting haar huis. Bij haar favoriete kledingzaak bewondert ze de laatste creaties in de etalage. Plotseling ziet ze in de weerspiegeling van de ruit een man met een zwart petje op zijn hoofd. Hij staat stil om een sigaret aan te steken. Ze schrikt, is dat niet dezelfde man die gisteravond tegenover haar appartement ongegeneerd naar binnen stond te kijken? Haar hart bonst. Stel je niet aan, het zal wel toeval zijn stelt ze zichzelf gerust. De kleding kan haar echter niet meer boeien. Ze loopt met stevige passen naar huis. Ondanks dat ze de neiging heeft steeds achterom te kijken bedwingt ze zich. Opeens ziet ze hem, hij loopt aan de overkant van de straat in dezelfde richting als zij. Ze loopt een lingeriezaak binnen. Wanneer ze tien minuten later weer naar buitenkomt is het zwarte petje nergens meer te bekennen. Zie je wel, niks aan de hand. Eenmaal thuis is ze toch blij dat ze binnen is. Ze loopt naar het raam en krijgt bijna een hartverzakking. Buiten staat de man met het zwarte petje, hij salueert naar haar en slentert vervolgens weg. Ze staat op het punt om in tranen uit te barsten. Wie is die man en wat moet hij van haar?
Peter lacht terwijl hij terugloopt naar het centrum. De schrik in haar ogen toen ze hem in de etalage zag, daarna de opluchting dat hij weg was en vervolgens de grote ogen van schrik toen ze hem op straat ontdekte onder haar raam. Een lekker gevoel maakt zich van hem meester, aantrekken en loslaten, een heerlijk spel. Hij had dit al vaker gedaan met andere vrouwen maar na een paar dagen was de lol er altijd af en liet hij ze verder met rust. Op de een of andere manier is het deze keer anders. Hij voelt dat het hier niet bij zal blijven maar hoe en wat precies weet hij nog niet. Hij wil meer van haar weten, hoe heet ze, hoe oud is ze? Vragen die hij zich bij die andere vrouwen nooit heeft afgevraagd.
Hij rijdt in zijn donkere Mercedes naar huis, beiden een erfenis van zijn ouders. Zijn ouders waren omgekomen bij een vliegtuigongeluk en hij had alles geërfd. De winkelketen van zijn dominante vader had hij zo snel mogelijk verkocht want van zaken had hij geen kaas gegeten en van de opbrengst kon hij goed leven. De band met zijn ouders was nooit heel close geweest, ze waren altijd aan het werk en aan alleen zijn was hij al vroeg gewend. Omdat hij geen enkele ambitie had getoond om bij zijn vader in de zaak te komen was de relatie alleen nog maar verslechterd.
Gelukkig woont ze aan het eind van de galerij, dat betekende minder pottenkijkers. Peter is zenuwachtig, hij hoopt wel dat ze gewoon naar haar werk is. Misschien had hij haar eerst nog een poos moeten volgen om haar werk schema te kunnen achterhalen maar hij kan niet meer wachten. Bovendien is het ook wel spannend om niet alles te weten. Hij heeft geluk, het bovenraampje staat open. Met een stuk ijzerdraad probeert hij door het bovenraampje de haak van het ondergelegen raam te openen. Hij krijgt het er warm van maar na een paar keer proberen lukt het hem. Gelukkig is hij niet heel erg groot en kan hij vrij makkelijk door het beneden raam naar binnen glippen.
Opgelucht komt Karin weer boven de grond na een benauwend ritje met de metro. Ze is moe, haar baas had nogal veel geëist van haar vandaag en dan nog wat lastige klanten aan de telefoon. Ze heeft het wel gehad vandaag, lekker naar huis. Een wijntje inschenken en bankhangen. Morgen zal ze wel weer gaan sporten. Eenmaal bij haar appartement aangekomen realiseert ze zich dat ze de man met het zwarte petje niet meer gezien heeft. Gelukkig, misschien loopt het wel met een sisser af. Met de post in haar hand loopt ze naar de huiskamer en kijkt even snel wat het is. Rekening, rekening en rekening. Ze zucht, administratie is niet haar sterkste punt. Ze besluit ze uit het zicht op haar bureau te leggen. Morgen is het vroeg genoeg om ze te bekijken. Midden in de kamer ligt een vel papier op de grond. Wat raar, alleen het bovenraampje staat toch open? Een hoop vragen kwamen in haar op, het had toch niet gestormd en dan nog zou het van haar bureau af kunnen waaien met alleen het bovenraampje open? Ze voelt aan het beneden raam, dat is toch echt dicht. Ze krijgt het benauwd, er zal toch niemand binnen zijn geweest? Gauw kijkt ze in het rond of er dingen missen of anders staan. Nee, alles lijkt in orde. Toch wordt ze hier niet vrolijk van. Zal ze de politie bellen? Maar ja wat moet ze dan zeggen, iemand die buiten stond en naar haar keek en een vel papier dat midden in haar kamer op de grond lag. Ze begint zenuwachtig te lachen, ja het is ook absurd, die man heeft ze niet meer gezien en dat vel papier zal wel gewoon van de stapel zijn gegleden. Een wijntje, dat is nu wat ze wil.
Peter denkt terug aan die ochtend, zijn eerste inbraak. Het was best spannend geweest om aan haar spullen te zitten en aantekeningen van haar te lezen. Hij weet nu dat ze Karin heet en 24 jaar is. De fotoalbums waren een uitkomst geweest en hij had genoten van haar vakantiefoto’s, met name die waar haar rondingen zo mooi op te zien waren. Hij hoopt dat hij niet te ver is gegaan met dat vel papier midden in de kamer maar hij had de behoefte gevoeld om iets van zijn aanwezigheid daarachter te laten. Bewust heeft hij haar vandaag verder met rust gelaten maar morgen, morgen zal het gaan gebeuren. Er trekt een rilling door zijn lijf van opwinding. Ze zal van hem zijn, alleen van hem.
Met haar armen vol met tassen probeert Karin de sleutel in haar deur te steken. Eindelijk lukt het haar en ze loopt gelijk de keuken in om haar spullen op de aanrecht te zetten. Ze gooit het vlees in de vriezer, de rest van de spullen komt zo wel bedenkt ze want ze wil eerst even haar vriendin bellen over die leuke vakantieaanbieding die ze heeft gezien. Plotseling staat ze stokstijf stil, haar hart bonst in haar keel, ze heeft een droge mond en voelt het angstzweet over haar rug druppelen. Hij zit op haar bank, de man met het zwarte petje. Ze wil gillen maar er komt geen geluid uit haar mond. Peter staat rustig op, in zijn rechterhand heeft hij een groot mes vast wat hij ritmisch tegen zijn been beweegt. ‘Hallo Karin, ik denk dat het tijd is dat wij elkaar wat beter gaan leren kennen.’
Ontmoeting met een vreemde
Langzaam slenter ik langs het water. Zelfs nu het al avond is, is het nog heerlijk zacht weer. Windstil is het en het enige geluid is de zee die af en toe even komt kijken of ik nog langs haar loop. De grote palmbomen die langs het strand staan, wuiven vriendelijk met hun bladeren. Heel in de verte vaart een boot voorbij maar verder is hier geen andere menselijke aanwezigheid te bespeuren. Ik loop langzaam verder en geniet van de stilte. Ergens aan de horizon beweegt iets en mijn ogen worden ernaartoe getrokken. De beweging komt langzaam mijn richting uit en nu zie ik dat het ook iemand is die van een strandwandeling geniet. Zal ik hier afslaan om de stilte niet te laten doorbreken? Ik aarzel maar besluit door te lopen en mijn ogen blijven trekken naar de persoon die steeds dichterbij komt.
Uiteindelijk zijn we elkaar dicht genoeg genaderd. Hij is geheel in het wit gekleed en heeft prachtig donker haar. Zijn huid is gebruind door de zon en hij lacht zijn parelwitte lach naar me. Ik voel een enorme aantrekkingskracht van hem uit gaan en ik wandel naar hem toe alsof hij magnetisch is. We staan stil tegenover elkaar en kijken in elkaars ogen. Zonder een woord te spreken strekt hij zijn arm uit en als vanzelfsprekend leg ik mijn hand in de zijne. Een enorme warmte straalt hij via zijn hand uit en er valt een geruststellend gelukzalig gevoel over me heen. Nog steeds zonder te praten lopen we verder en even later komen we bij een apart stukje strand, het ziet eruit als een piepklein schiereiland. Een groepje palmbomen lijkt de toegangspoort te zijn. We gaan op het nog warme zand liggen. De mooie vreemdeling met de donkerbruine ogen kijkt me indringend aan. Hij streelt langzaam mijn lichaam. Ik huiver van genot en kruip in zijn armen.
Zachtjes voel ik het water met mijn tenen spelen, ik geniet van het gevoel. Dan realiseer ik me wat ik voel en open mijn ogen. Het is al licht geworden, ik lig op het strand, vlakbij de zee. Geen palmbomen in de buurt. Ik kijkt om me heen maar zie niemand. Geen spoor van de knappe donkere vreemdeling. Ik krabbel overeind en loop van het strand af om te zien of ik de omgeving herken. Als ik bij de boulevard ben aangekomen zie ik dat mijn hotel vlakbij is. Daar waar ik gisteravond ben begonnen met mijn strandwandeling. Langzaam bekruipt me een gevoel van twijfel. Heb ik gisteravond een knappe vreemdeling ontmoet of ben ik domweg op strand in slaap gevallen en heb alles gedroomd? Als ik aan hem denk krijg ik het weer warm en mijn lichaam lijkt in de brand te staan. Goeie droom was het dan wel, bedenk ik me. Ik besluit eerst maar eens koffie te gaan drinken en loop de boulevard af naar een geschikte plek.
Even later zit ik op een terras met een overheerlijke cappuccino. Mijn gedachten gaan terug naar gisteravond maar kan nog steeds niet besluiten of ik nu gedroomd heb of niet. Op het tafeltje voor me ligt een lokaal tijdschrift. De taal beheers ik niet, maar ik hoop dat er foto’s in staan van de prachtige omgeving hier. Ik blader erin en verslik me dan bijna. Op de middenpagina staat een foto van een apart stukje strand, het ziet eruit als een piepklein schiereiland. Een groepje palmbomen lijkt de toegangspoort te zijn. Door de palmbomen heen zie ik op de achtergrond vaag een persoon staan. Hij is geheel gekleed in het wit.